Maria keek haar ogen uit, toen ze in het dorp Sabinopolis kwam! Wat veel huizen! En veel mensen! In haar leventje van 15 jaar had ze alleen nog maar oerwoud gezien, hun maisveldje, en een paar mensen die in de buurt woonden, buiten haar familie. Haar leven had gedraaid om het zaaien, wieden en oogsten van hun voedsel, de mais; het voeren van de kippen en het varkentje en het sprokkelen van stookhout. Dat deed ze altijd samen met haar moeder. De eenvoudige maaltijden werden gekookt op een houtvuurtje en Maria deed de afwas. Handig schuurde ze de ijzeren pannetjes blinkend met zand en zelfgemaakte, stinkende zeep. Ze stond daarbij met haar voeten in het beekje, dat dichtbij hun hutje stroomde. En op Zondag ging ze met haar oude moeder de lange weg van enkele uren lopen naar de kerk. Maar haar moeder had zorgen! Ze klaagde haar nood bij broeder Noe, de voorganger van de gemeente. “We kunnen het niet meer bolwerken, er is geen geld en geen eten; Maria is nu vijftien, weet u niet een baantje voor haar in het dorp?” Zo was Maria naar Sabinopolis gekomen om te gaan werken in de huishouding bij een gelovig gezin. Ze ging mee naar de gemeente en nadat ze de cultuurshock had overleefd, kwam ze tot bekering en gaf ze haar leven aan de Heer. Haar leven kreeg vorm en zin. ’s Zondags ging ze naar de diensten, en ze bezocht regelmatig de jeugd. Daar leerde ze Juvenal kennen. Een eenvoudige, serieuze jongen, die ook de Heer diende. Na een paar jaar trouwden ze. Ze kregen drie kinderen en waren gelukkig. Alles ging fijn, tot Juvenal ziek werd. Het werd een langdurige ziekte, waarvan Juvenal tot op vandaag niet van is genezen. Hun geloof werd beproefd: er was geen werk, dus ook geen geld. Ze baden de Heer om genezing, om werk voor Maria, zodat er in elk geval een inkomen zou zijn. Maria vond voor een paar dagen per week werk, maar het loon was niet voldoende voor de basisbehoften van het gezin. Gelukkig gaf de Heer uitkomst door middel van de gemeente: meelevende broeders en zusters, die het gezin bijstonden. De drie kinderen werden opgenomen in het semi-internaat, en Maria en Juvenal krijgen iedere maand een voedingsmiddelen pakket, zodat in de eerste levensbehoeften is voorzien. Ondanks ziekte en nood is het gezinnetje iedere zondag in de samenkomsten, en is er vrede en rust in hun hart, in de zekerheid dat hun leven, ook het leven van de zieke Juvenal, in Gods hand is.